Op 9 november stemde de Kamer een aantal wijzigingen in de vreemdelingenwetten van 15 december 1980 en 12 januari 2007. De wetswijzigingen betreffen enerzijds de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, en anderzijds de opvang van asielzoekers en andere categorieën van vreemdelingen. De NGO’s zijn zeer verontrust.

De wijziging van de wet van 15 december 1980 bedreigt de onafhankelijkheid van het Commissariaat-Generaal voor de Vreemdelingen en Staatlozen. Die is van fundamenteel belang om de vluchtverhalen van asielzoekers, ook van kinderen, kwalitatief te analyseren. Dat brengt het recht op een eerlijke en nauwkeurige asielprocedure in gevaar. De wetswijziging versnelt procedures van verzoeken tot internationale bescherming en verkort de beroepstermijnen, ook voor kinderen. De NGO’s vrezen dat veel kinderen geen echte kans meer krijgen om vervolging te bewijzen en internationale bescherming te krijgen. Dat stelt hen bloot aan gevaar bij terugkeer in hun land van afkomst. De bewijslast om de geloofwaardigheid te bewijzen wordt disproportioneel. Het ontbreken van documenten die de identiteit de of nationaliteit aantonen wordt een negatieve indicatie voor de algehele geloofwaardigheid. Bovendien zal de verplichting om originele identiteitsdocumenten af te geven veel kinderen afschrikken. Ook de concepten van “veilig derde land” en “eerste land van asiel” zorgen voor disproportionele bewijslast. Het risico is groot dat men kinderen terugstuurt naar een land waar ze niet veilig zijn. Verder wordt de mogelijkheid vergroot voor de administratieve detentie van vreemdelingen. Dat kan leiden tot het opsluiten van een groot aantal kinderen in gesloten centra.

De wijziging van de wet van 12 januari 2007 kan leiden tot beperking of intrekking van opvang. Hierdoor kunnen kinderen op straat terechtkomen, met alle risico’s van dien op misbruik en uitbuiting. Kinderen kunnen ook verwezen worden naar noodopvang die niet geschikt is voor kinderen.

De geplande wetswijzigingen conflicteren met diverse artikelen van het VRK: het hoger belang van het kind (art. 3), de plicht van de staat om de ontwikkeling van het kind te waarborgen (art. 6), de bescherming van de gezinsrelaties (art. 8), het recht om niet gescheiden te worden van ouders (art. 9), het recht van het kind om zijn mening te uiten (art. 12), het recht op bescherming tegen alle vormen van geweld (art. 19), de specifieke bescherming voor vluchtelingenkinderen (art. 22), het recht op de hoogst mogelijke graad van gezondheid (art. 24), het recht op onderwijs (art. 28), de bescherming tegen economische exploitatie (art. 32), de bescherming tegen seksuele uitbuiting (art. 34) en de bescherming tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling (art. 37).

Vluchtelingenwerk onderzoekt de mogelijkheid tot beroep bij het Grondwettelijk Hof en ook het Platform Kinderen op de Vlucht overweegt juridische stappen.